U moet Javascript inschakelen om deze website te bezoeken.
U probeert deze website te bezoeken via Internet Explorer.
Deze website ondersteunt Internet Explorer niet.
Vanaf 2019 adviseert Microsoft aan Windowsgebruikers om te stoppen met het gebruik van Internet Explorer als standaard webbrowser.
Overweeg om één van de volgende gratis browsers te downloaden op uw Windowscomputer:
Wij hopen u gauw te mogen verwelkomen op Openluchtmuseum.nl!
Kakhuisjes en buitenkeukens
De groene rondleidingen in het Openluchtmuseum leiden onder andere langs de erven van onze boerderijen. Hier kan je leren dat de boeren vroeger grotendeels zelfvoorzienend waren: ze verbouwden hun eten, maar ze hadden ook kruiden om het eten smakelijk te maken en ze hadden zelfs planten die als geneesmiddel dienden. Mooi om te zien en goed om te weten, maar hadden de burgers in de steden ook zo'n goed gevulde tuin?
Er is weinig bekend over de tuinen van de gewone burgers uit het verleden. Er zijn geen gewone burgertuinen bewaard gebleven en in de literatuur worden alleen de (sier)tuinen van de gegoede burgerij beschreven.
Op oude stadskaarten is wel iets te zien. Als we inzoomen op een kaart van bijvoorbeeld Dordrecht uit 1649, zien we dat in de grotere bouwblokken groene vlakken zijn getekend. Dat zijn tuinen die horen bij huizen van gegoede burgers of bij instellingen zoals kloosters. De kleinere bouwblokken zijn bijna helemaal volgebouwd. En de huizen aan de havens staan met hun achtergevel in het water: die hebben helemaal geen tuin.
Henk Zantkuyl noemt in ‘Erf en tuin in Oud-Amsterdam' een Amsterdamse bouwverordening uit 1413, waarin sprake is van ‘pakhuizen, stallen, schuren, hooibergen, varkenskotten, loodsen en secreten. Deze zullen voor het grootste deel op de achtererven hebben gestaan.’ Ook zag hij dat bij de verkoop van een achterhuis een bepaling was opgenomen dat er ‘geen koeien, varkens, ganzen of eenden gehouden mochten worden'. Het lijkt erop dat dat de achtererven in steden volgebouwd waren en gebruikt werden om dieren te houden.
Ileen Montijn stelt zelfs in haar boek ‘Huis en Haard’: ‘Het middeleeuwse burgerhuis had geen tuin. Op het erf stond vaak een bijkeuken, waar werd gewassen en ingemaakt, en 's zomers ook wel gekookt. Er was een kakhuisje, er liepen wat kippen rond, een varken als er ruimte was, en zo mogelijk stonden er wat fruitbomen.’
Net buiten de stadsgrenzen lagen de zogenaamde ‘coelghaerden’ (kooltuinen), moestuinen die door de bevolking werden onderhouden. Deze worden gezien als voorloper van de volkstuin. Ook de gegoede burgers hadden tuinen buiten de stad. Die dienden zowel als moes- als siertuin, waar de eigenaren de stank en lawaai van de stad ontvluchtten. Rijke patriciërs hadden, naast hun huis in de stad, meestal een ‘plaats’ of zelfs een compleet buitenhuis, waar zij de zomer doorbrachten.
In de stadsuitbreidingen van de 16e en 17e eeuw borduurde de erfindeling voort op die van de middeleeuwen. Het erf werd zo mogelijk nog voller. Zo kwam een gang tussen huis en keuken in zwang, zodat sprake is van een voorhuis en achterhuis.
In de 18e en 19e eeuw ging het economisch steeds slechter met Nederland. Van armoede moesten meerdere gezinnen in één huis wonen. Kelders, schuurtjes en achterhuizen werden bewoond. De woninkjes achter de panden van de Westerstraat in ons museum geven daarvan een goede impressie. Er was geen erf meer, laat staan tuin of groen. Het stonk er en het was onhygienisch. Cholera-, tyfus-, pokken- en andere epidemieën teisterden Nederland daarom in de 19e eeuw.
Vanaf de 2e helft van de 19e eeuw ontstonden er particuliere initiatieven die betere woningen voor arbeiders voor ogen hadden, zoals verenigingen ‘ten behoeve der arbeidersklasse’, die diverse woningbouwprojecten opstartten, soms zelfs met een eigen tuin. Een goede gezondheid van arbeiders was ook het streven van sommige fabrikanten. Niet geheel uit menslievendheid, maar als investering in betere productiekrachten. Ze lieten huisjes en soms zelfs hele wijken bouwen voor hun arbeiders. Een vroeg voorbeeld daarvan staat in ons museum: de Tilburgse huisjes zijn gebouwd door textielfabrikant J.N. Diepen in 1860. Voorbeelden van groene en nu nog steeds populaire wijken zijn het Agnetapark in Delft (1882-1885) en Hevea-dorp (1916); de zogenaamde tuindorpen.
Tuindorpen kenmerken zich door lage eengezinswoningen met een voor- en een achtertuin en een omgeving met veel groen. Vanaf de jaren ‘20 van de 20e eeuw waren het vooral gemeenten en woningbouwcorporaties die de tuindorpen bouwden, zoals Geitenkamp in Arnhem en Vreewijk in Rotterdam. Veel mensen gebruikten de tuin om de was te drogen, als moestuin of er werden dieren in gehouden, zoals kippen.
Tijdens de wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog zijn de percelen naar huidige maatstaven groot, met niet al te grote huizen en dus met een grote tuin. Naast eigen groente en fruit ontstond steeds meer belangstelling voor de sierfunctie van de tuin. De tuin wordt een plek om tot rust te komen. Mensen gingen hun tuin ook echt inrichten; soms zelfs door een tuinarchitect!
Geleidelijk krijgt de tuin steeds meer een leef- en verblijfsfunctie: spelende kinderen, zitkuil, buiten zitten, eten, barbecueën. Na de jaren ’50 worden de tuinen kleiner. Door woningnood en bevolkingsgroei wordt grond schaarser en stijgt de grondprijs. Om huizen (en percelen) betaalbaar te houden, worden de percelen kleiner. Daarbij worden de woningen groter.
Daarnaast vindt er in de loop van de 20e eeuw een cultuuromslag plaats. Gemiddeld genomen vinden mensen een tuin steeds minder belangrijk worden. Onderhoud van de tuin is tijdrovend en toegang tot openbaar groen is voor veel mensen voldoende. Het eerste wordt meestal opgelost door de tuin te betegelen. De tuin wordt steeds meer bij het huis betrokken met een buitenkeuken en/of een terrasoverkapping. We gaan weer terug naar het Middeleeuws wonen.
Zin om tuinen te kijken? Loop mee met de groene rondleiding in het Openluchtmuseum. Er wordt onder andere uitleg gegeven over de tuinen rond de woningen en boerderijen, maar ook over het eerste lentegroen. De groene rondleidingen worden elke woensdag, zaterdag en zondag gegeven en ze beginnen om 13 uur op het entreeplein. Je hoeft je niet vooraf aan te melden.
Jeanine Katsman
Conservator museale gebouwen, landschap, infrastructuur en groen
Dit vind je misschien ook leuk
-
Verstedelijking in Nederland
Al vanaf de prehistorie hebben mensen een woonplaats, toen nog in hutten of in grotten. Niet lang daarna wordt ontdekt dat het leven in een groep veel veiligheid biedt. Dorpen groeien uiteindelijk uit tot steden, maar die zien er dan nog heel anders uit dan de stad zoals we die vandaag de dag kennen.
-
Het verhaal van Peggy Vastbinder
In onze videoserie ‘Het verhaal van’ ontdek je wat de presentatoren van het Nederlands Openluchtmuseum zo leuk en uniek vinden aan hun werk.
-
Wonen: van krot tot grachtenpand
Podcast: Kleine geschiedenis, grote verhalen
Vanuit de opkamer van Herberg de Hanekamp maken we 'Kleine geschiedenis, grote verhalen': een podcastserie van het Nederlands Openluchtmuseum. Met schrijvers en wetenschappers duiken we in het verleden en met medewerkers van het Openluchtmuseum bespreken we bijzondere collectiestukken uit het park én het depot en nemen we een kijkje achter de voordeur van de mensen die vroeger leefden.