Boter voor de armen?
Goud geld voor zwart goud. De ambachtelijke fruitstroop heeft een chique imago, maar dat was vroeger juist het tegenovergestelde.
Je hebt misschien wel eens in een sjiek restaurant uw diner beëindigd met een lekkere kaas die vergezeld was van appel- of perenstroop. Je betaalde goud geld voor die ambachtelijk gemaakte stroop, maar hij was vast heerlijk. Dat was wel eens anders: In 1854 wordt bijvoorbeeld in de Schatkamer voor alle standen geschreven:
'In een tijd als deze, waarin men zich algemeen het lot der arbeidende klasse aantrekt, mag wel eens de aandacht gevestigd worden op de duurte der boter. Daardoor zijn de mingegoeden gedrongen, om droog brood te eten. Dit is in Duitsland niet zoo; aldaar wordt door de minggegoeden in plaats van boter, appelkruid gebruikt terwijl bij de meergegoeden dat kruid naast de boter staat. ….. Dit kruid nu wordt in Duitschland, in stede van boter, door millioenen menschen gebruikt, smaakt zeer aangenaam en is zeer gezond'.
Nu moet je weten dat in dit geval ‘kruid’ of in het Duits - en in sommige Zuid-Limburgse dialecten - 'Kraut', appel- of perenstroop is. Kortom, hier lees je een advies aan de Nederlandse minvermogenden om net als in Duitsland goedkope appelstroop in plaats van dure boter op brood te smeren. In 1868, een jaar waarin mede vanwege hoge voedselprijzen een volksoproer uitbreekt in Rotterdam, wordt voor de arbeidende klasse nog weer een keer de mogelijkheid geopperd om de dure boter te vervangen door goedkope appelstroop. Appelstroop, zo is de boodschap, is 'boter voor de armen'.
Dominee Ottho Gerhard Heldring, die in 1827 als 23-jarige jongeman dominee wordt in Hemmen in de Betuwe, trekt zich het lot van 'de verworpenen der aarde' aan. Hij sticht in 1847 de Hemmense en Zettense gestichten. Hij probeert de situatie voor verpauperde mensen uit de arbeidersklasse te verbeteren. Hij begint daarmee om ‘gevallen vrouwen’, een vak te leren waarmee ze eerzaam hun eigen brood kunnen verdienen.
Bij zijn zoektocht naar zinvol werk voor zijn opgevangen vrouwen schrijft hij in 1849:
'Misschien als het getal vermeerdert, zal men daarbij zich toeleggen op het droogen van appelen tot verzending, of het stooken van appelenkruid, … Edoch meer en meer wordt het appelenkruid eene behoefte in ons land, en in de fruitrijke Betuwe is meer dan elders gelegenheid dezen tak van broodverdienste met voordeel te kunnen uitoefenen'.
Heldring kent de stroopstokerij waarschijnlijk uit het Rijnland. De term appelenkruid die hij geregeld gebruikt, wijst daar ook op. In elk geval is in 1847 tijdens een Rijnreis zijn aandacht getrokken door de ‘appelenstroopmarkt’ in Andernach. Het mes gaat in de optiek van dominee Heldring aan twee kanten snijden. De armen verdienen hun brood met het maken van stroop en andere armen kunnen nu voor weinig geld die stroop kopen om op hun brood te smeren.
Deze innovatieve start van de eerste stroopmakerij in de Betuwe, is een voorbeeld voor anderen. Uit de Statistieken van de Provincie Gelderland blijkt dat in 1868 drie 'appelsiroopfabrieken' functioneren in Bemmel, Valburg en Pannerden. Later komen er, in en rondom de Betuwe, fabriekjes bij in Lienden, Drumpt bij Tiel, de Tielerwaard, Wijk bij Duurstede en Opheusden en Utrecht. Het lijkt erop alsof de productie van die 'boter voor de armen' de start is van de fruitstroopindustrie in de Betuwe. Ondertussen waren er in Zuid-Limburg al veel langer stroopstokers actief, met een product voor regionaal gebruik. Hoe daar werd gewerkt kun je zien in de stroopstokerij in de schuur uit Terstraten in het Nederlands Openluchtmuseum. Het ruikt er altijd heerlijk en je mag van het zwarte goud proeven... Of is het toch 'boter voor de armen'?
Leendert van Prooije
Wetenschappelijk medewerker