U moet Javascript inschakelen om deze website te bezoeken.
U probeert deze website te bezoeken via Internet Explorer.
Deze website ondersteunt Internet Explorer niet.
Vanaf 2019 adviseert Microsoft aan Windowsgebruikers om te stoppen met het gebruik van Internet Explorer als standaard webbrowser.
Overweeg om één van de volgende gratis browsers te downloaden op uw Windowscomputer:
Wij hopen u gauw te mogen verwelkomen op Openluchtmuseum.nl!
Schort wordt jurk. Doopkleding in de streekdracht van Huizen
Je trouwjurk vermaken tot een doopjurk of bekleding van een wieg. Een bekende vorm van hergebruik. Ook in streekdracht kwam dit voor. In Huizen (Noord-Holland) werd de doopjurk doorgaans gemaakt van moeders ondertrouwschort. Dit exemplaar is gemaakt door Klaasje Visser-Bout, voor de doop van haar dochter Ebbetje Visser (geboren op 8 maart 1924).
De doop
In het protestantse Huizen was de eerste zondag van de maand de doopzondag. Een pasgeboren baby werd meestal gedoopt in de maand die volgde op de geboorte. Het kind was dan enkele weken oud. Als moeder nog niet zover hersteld was dat ze bij de doopplechtigheid kon zijn, wachtte men eventueel nog een maand.
Doopjurk
De doopjurk had hetzelfde model als de algemene Huizer kinderjurken. Deze jurken waren gebaseerd op de algemeen gedragen kinderjurken uit het eind van de negentiende eeuw, toen mouwen met meer volume ook voor volwassenen in de mode waren. Tegenwoordig noemen we dit wel ‘Ot-en-Sienstijl’, naar de hoofdpersonen uit de kinderboeken van Scheepstra en Ligthart uit 1904-1905. De jurk had een om het lichaam aansluitend lijfje met korte poffende mouwen en een ruimvallende rok. Typerend voor de Huizer kinderjurken waren de oprijgen in de rok, in Huizen ‘bessels’ genoemd. Deze bessels hoorden in Huizen bij uitstek in de rokken, jurken en schorten van meisjes en vrouwen. Voor de mouwen van een kinderjurk werd circa 2 meter stof fijn opgerimpeld. Het lijfje van de jurk sloot middenachter met haken en garen trensjes.
Ondertrouwschort
De ondertrouwschorten in Huizen waren aan het eind van de 19e eeuw van zogenoemde ‘weerschijnstof’, een changeantstof. Hierbij zijn verschillende kleuren ketting- en inslaggarens gebruikt, bijvoorbeeld paars-oranje of blauw-rood. Aan het begin van de 20e eeuw kwamen helderblauwe ondertrouwschorten in de mode. Ze werden bij voorkeur gemaakt van glanzende stof, met ingeweven motiefjes. De aanstaande bruid droeg haar ondertrouwschort behalve bij de ondertrouw ook op de beide zondagen tussen de ondertrouw en het huwelijk. Bij de huwelijksvoltrekking en de kerkelijke inzegening kleedde de bruid zich in stemmig zwart.
Doopkleding
Onder de doopjurk droeg het kind verschillende lagen onderkleding. Onder meer een stijf gesteven katoenen onderrokje, dat het jurkje mooi uit liet staan. Over de doopjurk spelde men tot omstreeks 1915-1920 een geplooid wit servet. Dit was sterk gesteven en bij voorkeur gemaakt van linnen damast. Later droeg de dopeling in plaats van dit geplooide servet een wit schortje over de doopjurk. Op het hoofd droeg het kind een doopmutsje van geborduurde tule en kant. Om het doopmutsje te beschermen werd er een zwart ondermutsje onder gedragen. Mofjes, gebreid van wit katoen, bedekten de armpjes. Er was geen verschil in doopkleding voor jongens of meisjes. Wanneer opvolgende dopelingen binnen het gezin dikker of dunner waren, werd de maat aangepast door verticale oprijgen in de stof aan te brengen of deze juist uit te halen. Als er een sterfgeval in de familie was en het gezin was in de rouw, was het doopjurkje van zwarte stof.
Hergebruik
De bewaard gebleven jurkjes zijn soms behoorlijk verschoten en gesleten. Waarschijnlijk werden deze later als zondagse jurk afgedragen. Omstreeks 1930 verdwenen in Huizen de kinderdracht en mannendracht uit het straatbeeld. In deze periode raakte ook de traditionele doopkleding uit de mode en ging men over op confectiedoopjurkjes.
Jacco Hooikammer
Conservator Nederlandse streekdrachten